Natuuravontuur

Zaterdag 14 augustus, half tien in de ochtend, Almere-Haven. Ik sta klaar voor een tocht van 33 uur en 212 kilometer. Ik ben wat gespannen, en Pieter zwaait me uit. Rustig schuifel ik de Gooimeerdijk op. Ik doe dit bewust, te snel starten kan funest zijn. In een eerdere 24-uursloop ging ik namelijk veel te voortvarend van start, en betaalde ik dat later met klinkende munt terug. Het water van het Gooimeer klotst wat op en neer, en het kalmeert mijn adem en pas.

Als ik rechtsaf sla naar het Kromslootpark, verdwaal ik hopeloos. Dat heeft alles te maken met de GPS op mijn loophorloge: ik was zo slim om die minder nauwkeurig instellen. Hierdoor zoekt deze constant naar de juiste route. Niet zo handig met de vele paden in het park. Tel daar mijn eigen navigatiekunsten bij op – ver beneden zeeniveau – en je hebt de poppen aan de dansen. Gelukkig heb ik de vijver als richtpunt. Een gesloten poort probeert mij te dwarsbomen om daar te geraken. Met een wilde sprong beland ik op een grindpad. Rechts van me de vijver, links van me hoog gras met klein meertjes en riviertjes. Even vergaap ik me in stilte. Op het laatste rechte stuk tuurt een blauwe reiger over het kanaal.

In de woonwijk ruim ik wat afval op. Dit wil ik graag op meerdere plekken doen op mijn tocht, om de omgeving wat mooier achter te laten. Huizenblokken vliegen voorbij, als ik na flink wat kilometer een kleurrijk bospad verken. Na enkele dwalingen mondt het uit op een haven. Aan mijn rechterhand de Noorderplassen. Ik ben zo’n 15 kilometer onderweg, als links van me ook de Lepelaarsplassen zich laten zien. Rechts van me varen een paar boten, links van me ruist de wind zachtjes langs het wilde gras en kwaken de watervogels honderduit. Het is hier wonderschoon, en inmiddels zoek ik naar de afslag van de eerste camping, waar koffie en een welkom op me wacht.

Ik mis wonderwel de afslag, maar tref een sportief ogende man. Het blijkt Karel, mijn eerste metgezel. We rennen naar Bezoekcentrum de Trekvogel, waardoor ik zeker weet dat ik die eerste camping niet ga vinden. Toch is er koffie. Op het eerste stuk van de Oostvaardersplassen praten we enthousiast over schrijven, zeilen, triatlon, avonturen, Jacques Brel en grenzen. Ik leg uit hoe ik ze net als Brel graag opzoek. Hij vertelt over zijn triatlon. We nemen afscheid en ik heb het asfalt voor mij alleen. Links van mij het Markermeer, waar vele zeilers hun horizon verbreden. Rechts van mij neemt een kleurrijke kolonie vogels snaterend de dag door op de Oostvaardersplassen. Het is tot dan toe het mooiste beeld op mijn reis dat ik gadesla.

De zomerzon knettert, het kwik gaat richting de 25 graden. Ik merk dat ik snel door mijn watervoorraad ga, en het is nog zeker 10 kilometer naar Lelystad. Ik besluit op spaarzame momenten te drinken. Een tijd lang heb ik het moeilijk, en sleep ik me naar het volgende drinkmoment. Een laatste halve fles met Magnesiumpoeder – de eetbare variant, niet dat van Epke – laat mijn hart even op hol staan. Hier moet ik mee oppassen, zeker omdat er ook een berg taurine in is verwerkt. Zo kom ik rond kwart voor vier zonder water aan in Lelystad, met 42 kilometers in de benen. Ik ruim wat afval op, als ik opeens mijn vader zie. Hij loopt me tegemoet voor het laatste stuk naar de scheepswerf. Zo fijn. Bij het schip de Batavia kijken we uit op het Oostvaardersdiep. Ondertussen voorziet mijn moeder me van groentebouillon, meloen, water en brood. Ze hebben veel eten en drinken meegenomen. Ze besluiten een stuk met me op te fietsen. Dankbaar zet ik de pas er weer in.

Een stuk wordt het hele Zuigerplasbos. Ik krijg steeds meer moeite met eten en steeds meer last van misselijkheid en maagkrampen. Soms stop ik even om mijn lijf te ontspannen. Ik voel dat alles bijna naar boven komt. Maar ik moet iets eten. Gelukkig spotten mijn ouders een paar grote bramenstruiken. Toch iets naar binnen. Ondertussen is het bos verrassend mooi en afwisselend. Veel verschillende bomen en struiken en gekke, bochtige zandpaadjes die continu op en neer gaan. Een waarlijk speelparadijs, de natuur en ik zijn één. En mijn ouders zijn me kwijt. We vinden elkaar gelukkig terug, als het laatste stuk door het hoge gras gaat. Als we de grote weg naderen, duizelt het even in mijn hoofd. Ik zie kleuren, sterretjes. Bouillon en water helpen me er weer bovenop.


We kijken naar een eindeloze weg. Geen schaduw, veel zon. En het water raakt op. Mijn ouders zijn helden: ze fietsen nog een stuk mee. Er is veel stilte, af en toe praten we wat. Ik vind het waanzinnig dat ik dit samen met mijn ouders mag beleven. De lange weg eindigt in een uitkijkpunt: Observatorium Robert Morris. Een bijzondere plek, want het natuurkunstwerk is zo gemaakt dat je de zonnewende en equinox precies op de lijnen van de openingen kan aanschouwen. Het is ook een plek waar kunstenaars elkaar een paar keer per jaar ontmoeten tijdens een festival. Juist, op de tijden van de equinox en zonnewende. Daar wil ik weleens onderdeel van zijn.

60 kilometers aan veel mooie natuur liggen achter me. Nog steeds geen water. Een laatste reddingsactie komt van mijn ouders: ze fietsen naar de boerderij in de verte en brengen 2 flessen water voor me mee. We nemen afscheid, als ik afsla naar een weg die me naast het IJsselmeer moet brengen. Het is een kilometerslange weg langs boerenvelden. Tractoren trekken langs de eindeloze akkers, schapenwolken schuiven kalm door de lucht. Zwermen vogels vliegen over. Een verdwaalde kat stuift voorbij. Nederland, boerenland. Even voel ik mijn passen niet meer. Ik ga, kilometers lang. Als de weg afdraait, zie ik links het IJsselmeer. Heerlijk om weer langs het water te rennen. In de verte zie ik de Ketelbrug al. Ik roep: “de brug, de brug!” Ik kan het bijna niet geloven. De tranen zijn dichtbij. Ik zit in een roes, en alles wordt scherper als ik de Ketelbrug op stuif. Even sta ik stil en kijk ik uit op het Ketelmeer.


Na de oversteek van de Ketelbrug zet ik voet op een nieuw stuk land: de Noordoostpolder. Voordat onder de brug doorsteek, spot ik een wegwijzer: Urk 6. Ik slik. Het is negen uur in de avond, en ik heb 75 kilometer afgelegd. Volgens mijn route zou ik dan al in Urk moeten zíjn. Al snel belt Piet voor een radio-interview. Piet, die mij zondag de laatste uren met auto, voedsel, drank en een foto- en videocamera bijstaat. We nemen kort de belevenissen door en blikken vooruit op de nacht en de dag van morgen.

Het begint te schemeren en ik ontwaar nog net het bordje ‘Eigen weg’. Het wordt mijn weg. Kilometers ren ik langs het meer en een kudde schapen. Links het IJsselmeer, rechts de Zuidermeerdijk. Behoedzaam baan ik me een weg. Ik gebruik het licht van de maan en de knalrode knipperlampen van de windmolens op de dijk. Halve maan vindt halve zool. Nog even geen hoofdlamp, want dan laat ik de schapen misschien schrikken. Ze mekkeren niet, en schuifelen gedwee aan de kant.

Urk bestaat voor nu nog uit stipjes. De lampen van de kroegen, restaurants steken flets af bij de zoekende lichtstraal van de vuurtoren. Meer schapen kruisen mijn pad, en ze lijken zich per minuut te vermenigvuldigen. Schapenfile. De stadslichten naderen me intussen, en ik draai een rotonde op. Het nachtleven is in volle gang als het eerste café opdoemt. Een lunchroom opent haar deuren om tien uur in de avond. Met een vriendelijk gebaar voorzien ze me van vers water. Ik kan weer even vooruit.

Bij de vuurtoren laat ik mijn gedachten gaan. De reis is waanzinnig. Onvergetelijk, nu al. Vele kroegtijgers kruisen mijn pad. Als een kat in het nauw probeer ik ze te ontwijken. Al zou ik in deze staat de dronkenmanspraat best weleens kunnen verstaan. Bij een overvolle discotheek kan ik er niet aan ontkomen. Ik maak me er met een jantje-van-leiden van af. “Ik ren een rondje Flevoland!”, roep ik. Ik wacht het antwoord niet af, en sluip weg vanuit de verbijsterde blikken.

Het gaat al richting elf uur, en ik pak snel de weg naar Tollebeek. Weg van de feestende en kotsende menigte. Onderweg moedigen wat fietsende jongeren me aan. Ik neem iedere aanmoediging in me op, soms door een vuist in de lucht te steken. In Tollebeek is de nacht aangebroken. Na meer dan 90 kilometer ga ik even in het gras zitten voor wat ademhalingsoefeningen. Ik merk aan alles dat het heel zwaar wordt en zie het even niet meer zitten. Dan zie ik een bericht van Chris, een goede vriend. Ik reageer, hij belt meteen. Hij spreek me wat bemoedigende woorden toe en op de achtergrond hoor ik ‘Move on up’ van Curtis Mayfield. Alles dat ik ik dat moment nodig had. Ik sta op, pak mijn rugzak en zet het op een lopen naar Emmeloord.

Daar neem ik nog maar een reep, ik heb dan al zeker 10 kilometer niets meer gegeten. De misselijkheid scheurt door mijn lijf. Het is zo heftig dat ik even een yogapose aanneem in het gras om mijn adem te zoeken. En ik vind ‘m ook nog. Ik wandel na 100 kilometer voor het eerst. Het mag van mezelf. Vanuit de poldertoren hobbel ik rechts de brug op, en steek ik de kruising over. Dit is de weg naar Schokland.

Al snel kom ik op een zandpad, waar ik de kleine uurtjes van de nacht aantik. Behalve wat kikkers en krekels slapen alle dieren. Het is er vooral stil, op het spookachtige af. Af en toe verschijnt er een boerderij. Even ben ik bang voor loslopende honden.

Bij de laatste boerderij linksaf, Schokland tegemoet. Geen honden, ik haal opgelucht adem. Een grindpad brengt me naar het Schokkerbos. Boshuisjes en hutten diep in de nacht, en niemand die er woont. Geen lichten, geen haan die hier naar me kraait. Even bekruipt me het gevoel van angst, dat snel plaats maakt voor een gevoel van avontuur. Wat is dit prachtig! Op een onoplettend moment heeft toch de regen toegeslagen, want het pad van grind, zand en hoog gras is zompig en nat. Mijn voeten krijgen verkoeling na meer dan 100 kilometer. Voor nu best fijn, voor straks…wel dat is voor straks. Ondertussen is mijn water al een zeer lange tijd op.

In de nacht door werelderfgoed rennen: dat is toch ook iets om over naar huis te schrijven. Dat doe ik dan ook maar. Ik overwin het Schokkerbos en ga op weg naar de haven. Daar neemt de vermoeidheid steeds meer toe. Om half zes arriveer ik, compleet afgemat. Ik wil verder rennen, maar begin steeds meer te zwalken, waanbeelden voltrekken zich voor mijn ogen. Af en toe vallen ze dicht en schrik ik op. Dit kan zo niet doorgaan. Ik ben dan meer dan 20 uur en 115 kilometer onderweg. Ik zoek een stuk gras in de haven en ga liggen. Voor 10 minuten doe ik mijn ogen dicht, en ontwaak als het langzaam licht wordt.


Die 10 minuten waren hard nodig. Nog wat verdwaasd zoek ik een weg over de dijk. Links van me zie ik het Ketelmeer, in mijn rugzak vind ik nog steeds geen water. Toch maar een stuk lopen nu het nog koel is. De zon breekt echter al snel door, en brandt in mijn keel. Ik bel mijn ouders. Zij verblijven op een camping in Lelystad, en daar ben ik niet zo heel ver van verwijderd. Ze zijn net op en komen me graag voorzien van water, eten en bouillon. Ik ben door het dolle heen, als ik zie dat de eerste mogelijke ontmoetingsplek het Ketelstrand is. En dat is nog zo’n 8 kilometer, aan de andere kant van het water. Ik grijp wat doorzettingsvermogen uit mijn resterende voorraad en ren verder. Zeker nu moet ik door. “Ik moet door”, blijf ik mezelf toespreken. “Je kan het, je het kan het”, roep ik vol vertrouwen. Ik zit dan al uren zonder water. Onderweg slaat dan ook nog de hik toe. Deze stopt niet, en vertraagt mijn tempo. Op het Ketelstrand plof ik uitgedroogd neer. Ik heb het gehaald! Even denk ik waar het mis is gedaan. Ik weet het direct: na Urk heb ik niet meer bijgevuld. Mijn ouders komen met water, bouillon en meloen, een gouden combinatie. Ik heb dan zo’n 123 kilometer afgelegd, en heb een flinke klap gehad van de uitdroging. Twee kilometer later stap ik in de bezemwagen van mijn ouders. Ik wil opgeven. Het is dan kwart over tien.

Toch ga ik door. Het is nog te vroeg, er moet nog wat in die kleine tenen zitten. Heel langzaam vind ik weer mijn pas, als mijn ouders me uit voorzorg volgen. Ze weten hoever ik kan gaan. Piet en Mariella – een vriendin die meeloopt – wachten in Ketelhaven. Dat is nog 7 kilometer. Gestaag ga ik door wanneer Johan uit Swifterbant – enthousiast gemaakt door mijn vader – nog een stukje meerent. Hij vertelt dat hij ooit drie bergen op rende. Ik ben onder de indruk, en vertel warrig mijn verhalen. Dat merkt hij, en hij zegt dat ik echt op het randje loop. Hij loods me door een paar zware kilometers. Ik wil Ketelhaven halen. De laatste paar kilometer neem ik het meer, de boten en de vogels in me op. Mariella sleept me door de laatste anderhalve kilometer. Rond twaalven zijn we eindelijk in Ketelhaven: 133 km verder.

Al snel heerst er paniek als er twee Ketelhaven blijken te bestaan. Piet is bij de andere. Met kunst- en vliegwerk vinden we elkaar. Ik staar ondertussen voor me uit op een krukje: ik weet niet meer waar ik het moet zoeken. Ik word weer opgelapt, en de voorraad wordt bijgevuld. Mijn ouders nemen afscheid na zoveel voor me te hebben gedaan. Dat vergeet ik nooit. Samen met Mariella en Piet bespreek ik het plan.

Het plan wordt rennen, zo’n 8 kilometer. Piet wacht daar met auto, camera en bevoorrading. De eerste kilometer gaat goed, voor de tweede kilometer heb ik een halve fles water in mijn nek nodig om niet kotsmisselijk in de berm te belanden. Daarna gaat het tempo langzaam achteruit, en als ik zelfs het wandeltempo niet meer kan bijbenen, geeft mijn laatste kleine teen zich ook prijs. Het is klaar, de tank is leeg na 137 kilometer. Ik plof neer op het gras, en Mariella regelt nog even dat Piet naar dit punt komt. Op miraculeuze wijze weet ik me nog één keer op te laden voor een video-interview. Het is dan al na drieën in de middag.

We stappen bij Piet in de auto en brengen Mariella naar de Ketelhaven. Daar koopt ze ook meteen een boek over mijn hardloopreis van geluk naar Palermo. Ik signeer het exemplaar – want Piet heeft wat boeken meegenomen – neem afscheid en sluit mijn ogen. Piet rijdt me naar de Bierfabriek in Almere, waar ik samen met Piet, mijn ouders, Wanda en Pieter nog de overwinning en de reis vier. Want ondanks de inkorting voelt het als een overwinning. En de reis was iets wonderbaarlijks, iets magisch. Waar ik met een dosis volharding en veel steun toch een gigantisch natuuravontuur heb beleefd. Met de natuur als groene motor 🌳💚🏃